Verliezers
De lichten gaan aan en er breekt geroezemoes uit in de bus. Stef kijkt nog wat slaapdronken op zijn telefoon. Half 5? Hij trekt zijn gordijntje open en wendt zich tot Simone, die in het bed onder hem in haar ogen aan het wrijven is.
Uit de intercom galmt een Vietnamese stem waarschijnlijk iets in de trant van ‘We zijn er, verlaat onmiddellijk deze bus!’. Maar ja, wij kunnen geen Vietnamees. En volgens onze tickets zouden we pas om zes uur in Ho Chi Minh City arriveren. Nog half in coma vragen we aan een medewerker of we nog tot een uur of zes in de bus mogen slapen. Simone heeft in één van haar velen gelezen reviews namelijk gezien dat dit in sommige bussen mag. Nou, niet in deze. De meneer kijkt ons even half boos, half neerbuigend aan en begint dan ‘No no no no no no’ te roepen. De rest van de passagiers is inmiddels al uitgestapt. Terwijl we onze spullen pakken, sluit de bus zijn deuren en begint weer te rijden. Wth hell.
Na enkele minuten worden we door de medewerkers de deur gewezen. We stappen uit in een of ander vervallen eindstation waar alle chauffeurs hun bussen wegzetten. Daar staan we dan, om half vijf ‘s ochtends in de hoofdstad van Vietnam. Zonder accommodatie, zonder plan.
We nemen plaats op een willekeurige stoeprand om even wakker te worden en een hotel te boeken. We kiezen voor het Saigon ’79 hostel en beginnen aan de 40-minuten durende wandeling ernaartoe.
De stad wordt langzaam wakker om ons heen. We lopen met een grote boog om een eng ogende mevrouw die langs de weg met vreemde stokken aan het zwaaien is. ‘Die heeft iets te veel rijst gesnoven’, denken we vanwege het tijdstip. Even later stuitten we echter op een groepje Vietnamezen wat soortgelijke bewegingen aan het maken is, ditmaal in sportkleding. Ook passeren we sportievelingen die op openbare fitnessapparatuur druk in de weer zijn. Belachelijk vroeg sporten blijkt populair in Ho Chi Minh. Waarschijnlijk omdat het gedurende de dag veel te warm is om iets uit te voeren. ‘Waren wij maar zo sportief om vijf uur ‘s ochtends’, zucht Simone. Al is het lopen van een hostelmarathon met 10kg op de rug op z’n minst sportief te noemen.
Links en rechts openen straatkraampjes hun keukens en worden de luiken van winkelzaken open gegooid. We genieten van de algemene rust op de grote wegen en rotondes, realiserend dat ze over een aantal uren zullen stikken van de toeterende Vietnamezen.
Rond half zes lopen we het hostel binnen. Achter de balie ligt een jongedame op haar toetsenbord te snurken. We willen haar niet storen en nemen plaats op een bankje. Op de grond liggen twee katten te dutten. Simone’s ochtend is weer helemaal goed. Een half uur later komt de eigenaar van het hostel binnenwandelen. De aardige meneer ziet onze uitgeputte gezichten en stelt voor dat we het enige vrije bed in springen om wat uurtjes slaap in te halen. We bedanken hem hartelijk en snellen ons naar de bovenste verdieping. In een kamer van pak en beet 18 m2 staan vier stapelbedden opgesteld. We banen ons een weg tussen alle backpacks en klimmen het bovenste bed in, richting dromenland.
‘Ik wil een smoothiebowl!’. Stef rolt met zijn ogen. Hij vindt het fascinerend dat dit het eerste is wat in Simone opkomt wanneer ze wakker wordt. Op Google Maps struint hij naar een tentje om dit kleurrijke papje naar binnen te werken. Het is een kwartiertje lopen. Tijd om de stad te verkennen.
In Azië doen ze niet aan zebrapaden. Nou ja, ze bestaan wel, maar worden volkomen genegeerd door het vervoer op wielen. Na maanden de locals te bestuderen, weten we inmiddels hoe je toch naar de overkant komt; het geheim is om je verstand op nul te zetten en maar gewoon te lopen. Hierbij is het cruciaal dat je niet aarzelt en ten aller tijden hetzelfde tempo aanhoudt. Zo kan het verkeer, wat grotendeels bestaat uit scooters, goed inschatten waar je bent en om je heen rijden.
Bij het restaurant slaat Simone de smoothiebowl verbazingwekkend genoeg af voor een ‘DIY’ salade. Met een grote stift kunnen we in het menu aankruisen welke ingrediënten we in onze groene bedoeling willen.
‘Is zo’n menu misschien ook wat voor onze burgertent?’, vraagt Simone. Na wat wikken en wegen besluiten we dat een DIY menu veel te ingewikkeld is voor een dik vet burgerrestaurant.
Wanneer de avond valt, besluiten we door ‘Bui Vien’ te lopen, de bizarre uitgaansstraat van Ho Chi Minh City. Met onze handen op onze portemonnees passeren we enorme neon borden en schijnwerpers. Oorverdovende muziek bonkt uit grote boksen in de reusachtige discotheken.
Op kleine platforms staan vrouwen in strakke broekjes te dansen op de maat. Proppers komen op ons af als wespen op een glas limonade. Ze duwen menukaarten voor onze gezichten en roepen dingen als ‘happy hour’ en ‘free shot’. Een beetje overdonderd banen we ons een weg langs de enorme uitgaansgelegenheden. Hier is de Ka San Road in Bangkok niks bij. We drinken nog een biertje op het dakterras van het hostel en klimmen vervolgens ons bed in.
De volgende ochtend gebeurt er iets unieks. Voor het eerst in onze hele reis missen we het gratis ontbijt. We vinden het beide eeuwig zonde, maar we kunnen gewoon écht ons bed niet uitkomen. Na de onrustige nacht in de bus was het in onze dorm namelijk ook niet bepaald rustgevend. Rond middernacht kwam er een dronken hostelaar de kamer in strompelen. Voordat hij ging slapen, besloot hij de hele kamer te trakteren op een boerconcert. Met voorprogramma en al. We doen geen oog dicht. Maar ja, dat hoort erbij.
Wegens het gemiste ontbijt trakteren we onszelf op een iets te dure burrito in een super gezond cafeetje met teksten als ‘A healthy outside starts from the inside’. Dat hoef ik echt niet in ons restaurant’, zegt Stef. Simone herinnert hem eraan dat we voornamelijk dikke vette burgers zullen serveren en dat een healthy quote dan ook niet echt gepast is.
De rest van de middag staat in het teken van de Vietnam oorlog. We brengen namelijk een bezoek aan het opzienbarende War Remnants Museum, iets wat hoog op onze to-do lijst staat voor de reis. Stef leest in de recensies dat de exposities heftig kunnen zijn en waarschuwt Simone. Ze zegt lichtelijk twijfelend dat ze het wel kan hebben. Hoe erg kan een museum zijn?
Terwijl we erheen lopen, beseffen we dat veel van de schoolbankkennis over de Vietnamoorlog is weggezakt. Simone kan zich de geschiedenisles op de middelbare nog wel goed herinneren. Meneer van Haaren vertelde over de guerilla tactieken die de Vietnamezen gebruikten tegen de Amerikanen. ‘Dan loop je daar als Amerikaanse soldaat door de dichte jungle. Bij elke stap moet je omhoog, omlaag, voor en achter je kijken. Stap je verkeerd? Dan vliegt er een dolk in je rug. Kijk je niet goed? Dan val je in een luik vol stekels’, vertelde hij. Simone hing aan zijn lippen. Wat een verhalen! Ze had medelijden met de Amerikaanse soldaten. Maar zoals bij ieder verhaal, zitten er twee kanten aan de Vietnamoorlog. En de Vietnamezen hebben het toevallig allemaal net even wat anders beleefd.
Met lichte spanning kopen we een kaartje. We lopen een terein op vol gevechtsvliegtuigen en tanks. In het midden van het terrein staat een gebouw dat veel wegheeft van een grote grijze baksteen. Met goude letters is de naam van het museum in de steen gegraveerd.
Binnen treft Stef meteen een beeld aan wat hem de neiging geeft om om te draaien en weg te rennen. Een enorme groep twaalfjarige kinderen hebben vandaag toevallig hun schooluitje. De gillende kinderstemmen galmen langs het hoge plafond door het hele gebouw. Af en toe wijzen een paar kinderen naar Stef en dan beginnen ze te lachen, alsof hij een kermisattractie is. Stef zucht en heroverweegt zijn kinderwens.
We besluiten wat trappen op te lopen, totdat we een verdieping bereiken met de minste krijsende pubers. Voor ons bevinden zich drie verschillende exposities. Boven de deur aan de linkerzijde staat in grote rode letters ‘War Crimes’. Het klinkt angstaanjagend, en uit de recenties weet Stef dat dit de minst fraaie expositie van heel het museum is. Op de deur boven de expositie aan de rechterzijde staat in dezelfde letters, maar ditmaal in het oranje ‘Agent Orange’. We hebben geen idee wat dit moet betekenen en besluiten als eerst de deur met de rode letters te betreden.
De tentoonstelling bestaat grotendeels uit zwart-wit foto’s, genomen door journalisten tijdens de Vietnamoorlog. Er hangt een vreemde sfeer in de zaal. We beginnen bij een foto aan de linkerkant en snappen meteen waarom.
Een groep Amerikaanse soldaten poseert lachend met het afgehakte hoofd van een Vietnamese man. Het is een verwrongen aanzicht. Ze ogen trots. We kunnen ons niet voorstellen hoe een oorlog zoiets met een mens kan doen. Dat iemand ‘de vijand’ zodanig haat dat het onthoofden van diegene als iets voelt om trots op te zijn.
De volgende muur is toegewijd aan de fotografen die meegingen met de soldaten. Bij een aantal foto’s staat het verhaal van de desbetreffende fotograaf erbij. Simone staat stil bij een foto van een groep jonge vrouwen, mannen en kinderen die dicht tegen elkaar aanstaan. Ze buigt naar voren om de gezichten van de mensen beter te bekijken. Ze stralen doodsangst uit. Een klein jongetje zoekt huilend de ogen van zijn moeder, maar ze kijkt angstig voor zich uit. Alsof ze niet naar haar zoon durft te kijken, omdat ze weet dat ze hem niet gerust kan stellen. In een foto ernaast liggen dezelfde groep Vietnamezen levensloos op de grond. Inclusief het kleine jongetje. Op het bordje onder de foto staat dat de twee foto’s enkele momenten na elkaar zijn gemaakt. De journalist dacht in de eerste foto een groep gegijzelde burgers te fotograferen. Toen hij wegliep hoorde hij schoten achter zich. Na het maken van de tweede foto vraagt hij aan de soldaat wat hij gedaan heeft. De soldaat haalt nietszeggend zijn schouders op en loopt verder.
De rest van de expositie hangt vol met de verminkte lichamen van dode Vietnamezen, als gevolg van gruweldaden waar we niet zoveel zin in hebben om verder over te schrijven. Als het je interessant lijkt moet je zelf maar een keertje gaan kijken.
We stappen emotioneel uitgeput de tweede expositie binnen, ‘Agent Orange’. Op het eerste gezicht lijkt het mee te vallen. De muren hangen vol met lachende gehandicapte volwassenen en kinderen. Het is een best vrolijk aanzicht. Optimistisch lopen we naar een glazen kubus. We zien vanaf de bovenkant niet zoveel, dus besluiten we te bukken. Twee foetussen op sterk water staren ons aan. Hoewel ze beide nog goed als menselijke foetussen te identificeren zijn, zit hun hele lichaam vol misvormde onderdelen. Het is hier toch niet zo vrolijk als we dachten.
‘Agent Orange’ blijkt de codenaam te zijn voor een chemisch middel wat gedurende de Vietnamoorlog veelvoudig is ingezet. De VS gebruikte het goedje om het oerwoud en de landgewassen te vernietigen. Planten en bomen verloren hun bladeren, en zo wilden de Amerikanen de schuilplaatsen van de vijand blootleggen.
Het bleef echter niet alleen bij bomen en gewassen. Samen met de natuur werden ook veel Vietnamezen blootgesteld. Symptomen van blootstelling zijn allerlei vormen van kanker, blindheid, huidziektes of aangeboren misvormingen. Deze chemische oorlogsvoering komt bijzonder akelig binnen. Want hoewel een onthoofding slechts bijzonder vervelend is voor de desbetreffende persoon, tast blootstelling aan Agent Orange ook de levens van je kinderen én kleinkinderen aan.
We zien in Vietnam best wel wat oudere mannen op krukken lopen of bedelen zonder armen of benen. Het is vreemd om te bedenken dat dit slachtoffers kunnen zijn van zoveel jaren geleden. Hetzelfde geld voor de gehandicaptenwerkplaats die we bezochten in Hué.
Simone loopt langs een foto van een jong meisje in een kooi. Met uitgepuilde ogen kijkt ze bijzonder voor zich uit. In het kaartje onder de foto staat dat ze in de kooi zit, omdat ze anders in alles wat los en vast zit bijt en opeet. Zo volgen er nog tientallen foto’s van geestelijke en fysiek gehandicapte baby’s, kinderen en volwassenen. We vinden het fascinerend dat dit nog nooit ter sprake is gekomen tijdens onze geschiedenislessen.
Een kwartier voordat het museum sluit, lopen we nog de laatste expositie in. Hier gaat het niet over de acties van de VS, maar die van de Franse kolonisten. Niet geheel onverwachts stuiten we meteen op het apparaat waar menig kolonist van gaat watertanden; de guillotine. Iets verderop staan zogenoemde ‘Tiger cages’; Dit is een soort hondenhok met prikkeldraad waar gevangenen in een ongemakkelijke houding in moesten zitten. Tot slot lopen we richting één van de nagemaakte gevangenissen uit die tijd. We zien een groep meisjes voor ons in de donkere gevangenis kijken en vervolgens gillend wegrennen. Met lichte aarzeling besluit Stef toch door de tralies te kijken, waarna hij oog in oog staat met een verminkte pop in de hoek. Veel tijd om ons te verdiepen in deze narigheid hebben we niet; het museum gaat sluiten.
We lopen ontdaan naar buiten. Het is interessant hoe ons beeld van de oorlog na dit bezoek veranderd is. We realiseren ons wel dat het een bijzonder eenzijdig beeld was. De Amerikanen hebben een versie, de Vietnamezen hebben een versie. Wat de echte waarheid is, weet misschien niemand. Misschien is die er wel helemaal niet. De enige conclusie die voor ons valt te trekken, is dat iedere oorlog alleen maar verliezers kent. Zo ook de Vietnamoorlog.