Grotverdomme

Grotverdomme

We zitten in de bus naar Vang Vieng en raken aan de praat met een Duitse toerist. We zijn elkaar een aantal dagen hiervoor al in de taxi tegen gekomen en beschouwen elkaar volgens backpackernormen dus als beste vrienden.

Tijdens de rit vertelt hij ons over het dramatische verleden van Vang Vieng. Hij heeft het over tubing, drugs en veel doden; het zweverige backpackersoord heeft een reputatie opgebouwd, maar zeker geen goede. We hangen aan zijn lippen. Dit past helemaal in het straatje van Simone’s true crime podcasts.

Uit nieuwsgierigheid tikken we op Google ‘Vang Vieng’ in. Er verschijnen een heleboel artikelen; we kiezen voor een artikel van The Guardian genaamd ‘Vang Vieng, Laos: ‘s werelds meest onwaarschijnlijke feeststad’.

Naar dit kleine stadje in centraal Laos stroomden eens feestlustige backpackers toe om te drinken, drugs te gebruiken en in een opblaasbare band in de Nam Song rivier te dobberen, ook wel ‘tuben’ genoemd. 

Dobberende Simon ter illustratie

Dit gaat meerdere malen helemaal mis, met 2011 als absoluut dieptepunt; binnen één jaar overlijden 22 buitenlandse toeristen tijdens het tuben. De lokale bevolking wilde niet meer in de rivier zwemmen, omdat zij ervan overtuigd waren dat deze vol zat met de kwade geesten van jonge buitenlanders. Het probleem kreeg uiteindelijk zoveel wereldwijde aandacht, dat de Laotiaanse regering besloot de put te dempen: bars werden gesloten, glijbanen werden gesloopt en ze maakten de belofte om het illegale drugsgebruik hard aan te gaan pakken.   

Waarom we hier alsnog heen willen? Nou, vóór al het getube stond Vang Vieng bekend om zijn mooie grotten en Blue Lagoons. Deze natuurfenomenen zijn er gelukkig nog steeds en hebben inmiddels de bovenhand genomen qua populariteit. Én we zijn stiekem toch een beetje benieuwd of van het schimmige verleden nog iets te merken is.

Schimmige vlinder

Vanuit Luang Prabang gaat er een trein naar ons pittoreske rustoord. Deze is uitgerust met heerlijke zit- en ligplaatssen, oplaadpunten, bediening aan boord, en het duurt maar twee uur voordat we er zijn. Heerlijk. Als koningen van zelfsabbotage besluiten we wat geld te besparen door in plaats van de trein de bus te pakken. Huân, de Laotiaanse jongen die ons de tickets verkoopt, waarschuwt ons voor een ‘bumpy ride’. ‘We hebben al een boottocht van 48 uur overleefd’, denken we. Hoe erg kan het zijn?

De volgende ochtend staat de bus een half uur eerder als gepland voor de deur. Een unicum, aangezien we nog nooit in een bus zijn gestapt zonder minimaal een half uur vertraging. Haastig proppen we ons ontbijt in een plastic zakje en beginnen we aan de reis. Alles loopt op sushirolletjes, tot de chauffeur na een half uur rijden plots omkeert. ‘Take you to my friend’, zegt hij lachend tegen ons. We weten inmiddels dat we het allemaal maar gewoon op ons moeten af laten komen en wachten geduldig af. Halverwege de terugweg stopt onze chauffeur en gebaart hij dat we uit moeten stappen. We stappen in de bus van zijn friend, welke een stuk voller zit dan de vorige. We vinden ergens achterin nog een plekje en vervolgen beduusd de reis.

Simone en de schaapjes in haar hoofd leefden in vrede samen, totdat de Laotiaanse weg aanviel. Terwijl ze in slaap sukkelt, ramt de chauffeur de bus over één van de nog velen gaten in de weg. We vliegen zo’n halve meter van onze stoel omhoog. Stef raakt keihard het dak. We komen er snel achter dat de al niet zo beste weg vandaag extra ruw is door de zware regenval van de afgelopen dagen. Na iedere hobbel en gat baalt Stef dat hij geen helm heeft op gedaan. We hebben verdrinken in het zelfmedelijden, totdat we een vrachtwagen tegen komen die het nog een tikkeltje vervelender heeft.

Na een tijdje rijden we een klein dorpje in. We passeren wat huisjes en bomen, totdat er plots een drie meter grote olifant aan de horizon verschijnt. We kunnen onze ogen niet geloven. De waarneming heeft jammer genoeg een bittere bijsmaak: de olifant wordt bereden door een local, en hangt vol met kettingen. Het waanzinnige dier wordt kleiner en kleiner achter ons en verdwijnt uiteindelijk. We hopen dat we deze kennismaking nog eens over kunnen doen, onder betere omstandigheden voor beide partijen.

Als we na uren van slapeloosheid gevoelsmatig het dieptepunt bereikt hebben, vatten de remmen vlam. De chauffeur stapt uit en leent ergens een tuinslang om ze te blussen, resulterend in een metershoge wolk van rook. Dit tafereel herhaalt zich om het uur een keertje.

Bluswater

Wonder boven wonder bereiken we Vang Vieng heelhuids. Hoewel de reis niet al te top was, lopen we vol goede moed naar het luxe hotel wat we voor prijs geboekt hebben die iets te mooi is om waar te zijn. Bij aankomst treffen we weliswaar een bestaand hotel aan, maar er is helemaal niemand. We kloppen op wat deuren en vragen het bij de buren na, maar die weten ook van niets. 

Uiteindelijk komt de eigenaar van het hotel aan de overkant ons vertellen dat de eigenaren voor een aantal maanden weg zijn naar Vietnam. Waarom de deuren dan nog open zijn, is voor ons een raadsel. We weten alleen dat we een ander hotel moeten gaan zoeken. Als een tweedelige, chagrijnigere versie van de Daltons lopen we achter elkaar het centrum in.

De volgende ochtend worden we fris en fruitig wakker in ons improvisatiehostel en bezoeken we de eerste bezienswaardigheid van de dag: Blue Lagoon 1. Al is het in ons geval meer een brown lagoon, aangezien het water, wederom wegens de regen, niet blauw meer is. Naast een pittoresk bruggetje is een plateau om vanaf te springen, waar Stef rijkelijk gebruik van maakt.

Kenmerkend aan de Blue Lagoons is dat ze vaak vergezeld zijn met een grottencomplex. Het is onze eerste van de reis, dus weten we niet goed wat te verwachten. Onderaan de trap naar de grot krijgen we de vraag of we een gids en extra lampen willen huren. Stef is grotten uit Zuid-Frankrijk gewend, waar alle trapjes keurig zijn uitgehakt met handvaten en overal verlichting te vinden is. Met dat in zijn achterhoofd slaat hij het aanbod vriendelijk af. 

Vriendelijk (?) hagedissenbeest bij de ingang van de grot

Na zo’n 10 minuten in de grot vragen we ons af hoe het in vredesnaam verantwoord is om er zonder begeleiding te lopen. We passeren stijle rotswanden en smalle paadjes, en komen vervolgens in het pikkedonker uit. 

Hier lopen we gevoelsmatig uren rond, met enkel het licht van onze telefoons aan onze zijdes. Om de kilometer staat er een rode pijl op de muur geverfd, welke ons het gevoel geeft dat we waarschijnlijk teruggevonden worden in het geval we hopeloos verdwaald raken. Er staan overal handen op de muur gedrukt van voorgaande bezoekers, wat zowel cool als griezelig oogt. 

We bereiken het diepste punt, en tot ongenoegen van Simone zijn de rode pijlen nergens meer te bekennen. We weten niet zeker of we de weg terug kunnen vinden, dus bespreken we onze opties. Na een aanraking met afschuwelijke wezens die men op de bodem van de oceaan zou ontdekken, ziet Stef in de verre verte een teken van licht. We besluiten dat Stef even de rotsen op klimt om te kijken of hij een uitgang kan vinden, terwijl Simone blijft wachten. 

Na nog minstens 10 minuten vol klimmen, springen, vallen en opstaan, heeft Stef het beoogde doel in zicht: een rode pijl. Hij haalt zijn jonkvrouw in nood op en samen keren we veilig terug naar de opening. Dat was weer voldoende grotavontuur voor de komende maand. In de stromende regen rijden we terug naar ons hostel, waar ons een warme douche en een nog warmer bed staan te wachten. 

Opgeladen stappen we de volgende dag weer op de scooter richting het volgende waterfestijn, Blue Lagoon 3. We spenderen de hele dag aan het heldere blauwe water, waarin we onder andere kunnen kayakken en slingeren. De bijbehorende grot slaan we ditmaal mooi over.

 

Zoals met alle mooie dingen, begint ook aan onze tijd in Laos een einde te komen. Morgen gaan we richting de hoofdstad, Vientiane, vanaf waar we met een 24 uur (!) durende nachtbus naar Vietnam reizen. Spoilers: nachtbussen zijn niet gemaakt voor mensen van 2 meter.