Opvlieger
De laatste nacht in Vietnam breekt aan. We boeken een hostel dicht bij het vliegveld, zodat we morgenvroeg praktisch naar binnen kunnen slaapwandelen.
Onze bus stopt bij de vertrekhal, dus besluiten we alvast een kijkje te nemen naar wat ons morgen te wachten staat. We benaderen optimistisch het zelf-check-in apparaat, welke ons terug benadert met een scala aan Vietnamese errors. Kut. We gaan op zoek naar een Bali van Vietjetair, onze maatschappij, om alvast te vragen hoe we morgen in moeten checken. ‘Dat is simpel’, zegt de vriendelijke meneer van een servicedesk. ‘Iedereen moet naar dezelfze Bali om de boarding pass te halen, zowel mensen met handbagage als met koffers.’
Simone kijkt indringend naar een Vietnamese mevrouw, wiens koffer bij de betreffende Bali op de lopende band wordt gezet. De stewardess bekijkt kritisch of de neon rode cijfertjes een gewicht van onder de 7KG aangeven. ‘Shitzooi’, zegt ze onder haar adem. Stef kijkt haar vragend aan. ‘Als we langs de koffer incheck moeten, zullen ze ook onze handbagage wegen’, verklaart ze. ‘Onze tassen wegen bij lange na geen zeven kilo. Eerder 70’. Er staat ons een boete te wachten als we de te zware backpacks willen incheken. Wat nu?
Eenmaal in het hostel zetten we ons strijdplan in werking. We vragen de jongen achter de Bali om een weegschaal en leggen onze tassen erop: negen en tien kilo, exclusief twee tassen vol technologie die ook een godsvermogen wegen. Na bij de hostelmeneer bevestigd te hebben dat men inderdaad maar zeven kilo mee mag nemen, zit er niks anders op. Het is tijd voor drastische maatregelen.
Stef pakt vier onderbroeken, drie spijkerbroeken, een afritsbroek en zes shirts uit zijn tas en doet deze over elkaar aan. Vervolgens stopt hij zijn buideltas vol met zware dingen, doet deze om en doet daar zijn vest overheen. ‘En?’, vraagt Stef. ‘Lijkt het een beetje alsof ik een dikke vette bierbuik heb?’ De jongen van het hostel, die het tafereel al een tijdje op afstand aan het aanschouwen is, proest in lachen uit en schudt met zijn hoofd. We vatten het maar op als een ‘misschien’.
Simone trekt een korte broek, twee lange broeken, twee rokken, twee topjes, een t-shirt, blouse en trui aan. Ze stopt een handtas bomvol elektronica en verstopt deze in de trui op haar rug.
Dingen die we niet per sé nodig hebben, zoals het geliefde notitieboekje van Simone, doneren we aan het hostel. We plaatsen de tassen voor de laatste keer op de weegschaal. Het voelt alsof Wendy van Dijk over onze schouders meekijkt. Het apparaat blinkt traag voordat het zijn definitieve oordeel geeft: zeven kilo. Dat is chill.
Om half vijf ‘s ochtends gaat het alarm. Simone schrikt op. Het is zover! Ze zet snel de wekkers uit om de andere hostelgangers niet wakker te maken. Normaal gesproken stapt men dan het bed uit. Simone niet. Een paar seconden later dommelt ze weer weg. Stef heeft überhaupt niks gehoord en slaapt vredig verder.
Alsof het engeltje op Stefs schouder in zijn oor aan het plassen is, wordt hij om kwart over vijf wakker. Hij wekt Simone. ‘Hoe laat is het? Is de wekker al gegaan?’ Simone is spontaan klaarwakker. ‘Shit, shit, shit! Ik ben weer in slaap gevallen’, fluistert ze. We springen op en trekken in recordtempo onze lagen kleding aan. Binnen tien minuten zitten we in de taxi, hopend dat het meevalt qua drukte op het vliegveld.
We waggelen een overvolle hal binnen. De rij voor de vlucht naar Bali lijkt een kilometer lang. Simone kijkt op haar telefoon. Nog twee uur en drie kwartier voordat ons vliegtuig de lucht in gaat.
We proberen zo min mogelijk op te vallen in de rij. Desondanks voelt het alsof iedereen ziet dat we 40 lagen kleding aanhebben. Na een half uur zweten zijn we bijna aan de beurt. Een stel voor ons zet een kleine trolley op de band. Te zwaar. Geïrriteerd gooien ze in een hoekje de trolley open om uit te vogelen hoe ze het gewicht kunnen verlagen. Terwijl we het tafereel aanschouwen, stappen we naar voren. Met een grote glimlach zegt Simone de stewardess gedag. De vrouw wijst naar de band. Simone doet rustig haar backpack af zonder te veel naar de vrouw toe te draaien, zodat de verstopte handtas die eruit ziet als een enorme boggel niet in zicht komt. Het rode cijfer komt tevoorschijn: 6,8 kilo. Dat is één!
Stef is aan de beurt. Door de hoeveelheid shirts heeft hij moeite om zijn armen te bewegen. Met een soort glijbeweging komt de backpack uiteindelijk toch van zijn rug en op de band: 7,3 kilo. Shit. We kijken voorzichtig naar de stewardess. Met een gezichtsuitdrukking die schreeuwt dat ze niet genoeg betaald krijgt voor dit gezijk, besluit ze te doen alsof ze het niet gezien heeft. We nemen onze boarding passen in ontvangst en wandelen langs het stel, dat nog steeds geïrriteerd met hun uitgestalde koffers in de weer zijn. Om het hoekje doen we een klein vreugdedansje. Het eerste obstakel is geklaard.
Obstakel twee: de douane. Telt het smokkelen van kleding op je lichaam ook als smokkelen? Boddyslammen ze daar mensen voor? We zoeken het beginpunt van de rij, welke als een verwarde slang door het hele vliegveld heenkrioelt. Simone kijkt weer op haar telefoon. Haar klokt lijkt meer haast te hebben dan de rij waar we plaats in nemen. Na wat uren lijkt te duren, zijn we door de douane heen. En we zijn niet gebodyslammed.
Tijd om te ontbijten hebben we niet. We snellen ons naar de gate waar we meteen kunnen boarden. Het laatste obstakel. De vriendelijke steward scant onze boarding pass en checkt onze paspoorten. Hij werpt nog een blik op de tassen, maar zegt niks. We nemen plaats op onze stoelen en trekken gelijk een groot gedeelte van de kleding uit. Het is tijd voor een dutje.
Na een korte vlucht landen we in Bali, Indonesië. ‘Wat is er eigenlijk te doen hier?’, vraagt Stef terwijl we het vliegtuig uitstappen. Simone haalt haar schouders op. ‘Geen idee’.
Het is een wereld van verschil met twee maanden geleden. Toen we in Bangkok aankwamen, was alles geregeld: taxi naar hotel, hotel, activiteiten voor de komende dagen, juiste papieren en een lijstje met handige tips. Nu bedenken we, nota bene in de rij van de douane, of we wel de juiste papieren hebben om het land in te mogen. Gelukkig blijken dit alleen een paspoort en vaccinatiebewijs te zijn. Met een dikke vette nieuwe stempel in ons paspoort lopen we Indonesië binnen.
We stuiten op een tentje waar ze simkaarten verkopen. In grote rode letters lezen we de aanbieding van de provider. 10 euro voor een week data? En niet eens unlimited? In Vietnam kregen we voor dit bedrag onbeperkte data voor een maand én 40 bakken rijst. Houdoe. We kopen later wel een kaartje.
Het niet hebben van internet blijkt al snel vrij onhandig te zijn. We kunnen geen Grab bestellen en de schreeuwende lokale taxi’s durven we nog even niet aan. We hebben namelijk geen idee wat de normale tarieven zijn hier, want we hebben geen internet. We weten ook niet waar we kunnen slapen vanavond, want we hebben geen internet. Stef stelt voor om geld te pinnen en dan in een lokaal restaurantje wifi te tappen. Alleen kunnen we niet opzoeken waar de restaurants zitten, want we hebben geen internet.
We besluiten een backpacker met een coole tas te volgen die in hoog tempo een straatje in sjeest, terwijl hij op zijn telefoon tuurt. Die moét wel weten wat hij aan het doen is. Na tien minuutjes is het raak; samen met de jongen wandelen we een hip hostel met bijbehorend restaurant binnen. Na tot vier keer toe iets te bestellen om vervolgens te horen dat ze het momenteel niet hebben, lukt het ons een bestelling te plaatsen en het WiFi wachtwoord te bemachtigen.
In de stromende regen rennen we naar onze taxi, waar het eerste stereotype wat betreft Indonezen meteen bevestigd wordt: ze zijn ontzettend vriendelijk. Onze chauffeur kan nauwelijks Engels, maar bedenkt toch een manier om met ons te communiceren. Hij haalt een tweede telefoon uit zijn zak en legt hem bij ons op de achterbank. Wanneer we iets willen vragen over hem of het land, mogen we het met Google Translate in de telefoon invoeren. Na verschillende zinnen uit te wisselen, vraagt de meneer aan ons of we getrouwd zijn. Stef lacht en pakt de telefoon: ‘Nog niet, maar misschien ooit!’. De meneer zet de robotstem bij zijn oor. Nadat mevrouw Google klaar is, begint hij te klappen en te juichen. ‘Volgens mij denkt hij dat we net getrouwd zijn’, zegt Simone. We zien hoe blij het de meneer om de een of andere reden maakt en besluiten het dus maar te laten.
We arriveren na dik twee uur rijden in Ubud, het zweverigste plaatsje van Bali en omstreken. Het is inmiddels donker en het regent nog steeds pijpenstelen. ‘Hier moet het ergens zijn’, zegt Stef tegen de chauffeur terwijl we vage steegjes passeren. Na nog eens diep adem te haleb onder de beschutting van de openstaande achterklep sprinten we met onze backpacks als paraplu’s richting ons hotel. Althans, dat denken we. Waar volgens Maps een hotel zou moet staan, treffen we een willekeurige muur in een steeg aan. Na een minuut zoekend op en neer te rennen door de stortregen besluiten we onder een afdakje te schuilen. ‘Als jij hier wacht met de tassen, dan ga ik kijken of ik ergens WiFi kan vinden’, zegt Stef. ‘Dan kunnen we het hotel berichten’.
Stef trotseert de regen en loopt vanuit de steeg weer de straat in waar ze vandaan komen. Als een verdronken vis spoelt hij aan in een hip kledingzaakje, waar een jonge mevrouw kledingzaakdingen aan het doen is. Ze ziet het hoopje ellende binnen druipen en schiet gelijk te hulp.
‘Je moet daar die steeg in, met het witte neon bord!’, zegt ze. Stef kijkt naar de steeg die ze aanwijst en begint intern te zuchten. Het is dezelfde steeg als waar hij al twee keer zoekend doorheen is gerend en waar Simone onder een afdakje staat te schuilen. Toch besluit hij om nog maar een keer te gaan kijken, misschien heeft hij wat gemist.
Na een derde hopeloze steegspeurtocht en Simone even gedag te zeggen, druipt Stef weer af naar de kledingzaak. ‘Volgens mij bestaat het niet!’, zegt hij met een natte glimlach tegen de mevrouw. Ze lacht terug en pakt een paraplu uit de kast. ‘Kom, ik loop met je mee’.
De mevrouw en Stef lopen samen de steeg in, en tot Stefs opluchting is er niet ineens een poort naar Narnia geopend, maar staat er inderdaad gewoon een muur. Door een paar buurindozen de weg te vragen, komen we uiteindelijk toch bij de juiste bestemming uit. Ons avontuur in Indonesië kan beginnen. Maar eerst even douchen.