Mt. Ijen
De mens kent een rijke historie in het doen van bizarre activiteiten. Het beklimmen van bergen, duiken met haaien of springen uit vliegtuigen neemt allen risico’s met zich mee. Een kleine fout kan het verschil maken tussen gelukzaligheid of verpulveren op het aardoppervlak. Desondanks zullen er eindeloos individuen op blijven staan om de grenzen op te zoeken, omdat ze het simpelweg niet kunnen laten.
Ook wij wagen ons vandaag aan een dergelijk lot. En in tegenstelling tot andere activiteiten, kunnen wij onmogelijk voorkomen dat onze levensduur met een aantal jaar is afgenomen. Ga er even goed voorzitten, want het is tijd voor een eersterangs tour door de krochten van de hel.
We stappen uit de ferry en wandelen Ketapang binnen, een plaats in Oost-Java waarvan de naam Stef zonder uitzondering laat grinniken. Hier wandelen we het eerste de beste restaurant binnen wat er enigszins normaal uit ziet. Stef bestelt twee porties rijst en werkt ze in recordtempo naar binnen. Simone is ondertussen druk bezig met de voorbereidingen voor strakjes. We bedanken de eigenaresse en snellen ons richting bed, want we moeten vroeg op morgen. Het is eigenlijk niet eens vroeg te noemen; om 12 uur ’s nachts staat de wekker ons op te wachten.
Slapen wil vanwege de spanning niet echt lukken. Na een paar uur intensief te liggen, staat de taxichauffeur voor de deur. Een paar verkeerde afslagen later pikken we knikkebollend een Spaans stel op, waarmee we het avontuur van vandaag zullen delen. Clara en Alex wonen tijdelijk in Bali, waar ze in het gezelschap van talloze zwerfhonden grafisch werk verrichten. Ondanks dat we allemaal behoefte hebben aan slaap, klikt het goed tussen ons.
Na een stevige rit door donker gebergte komen we aan op het ‘basecamp’. Hier scharrelen zowel locals als toeristen zich rondom de kampvuren om tijdelijk aan de kou te ontsnappen.
Ook lopen handelaren rond met dikke mutsen en sjaals. Hoewel het een verleidelijk aanzicht is, vermoeden we dat de temperatuur snel zal stijgen naarmate we de krater bereiken. Na enkele minuten te verkleumen, maken we kennis met onze gids.
Ada, een meneer van rond de 40, is een ex-mijnwerker van de vulkaan. Na 20 jaar in de krater te hebben gewerkt, moest hij wegens lichamelijke omstandigheden stoppen. Hij is zo kaal als een knikker, maar het is onduidelijk of de vulkaan dit heeft veroorzaakt.
We wandelen met Ada naar de voet van de vulkaan, waar hij ons allemaal een hoofdlamp en gasmasker geeft. Met de hoofdlamp hebben we ten aller tijden onze handen vrij om het gevaarlijke terrein te trotseren. En waar we het masker voor nodig hebben, wordt later wel duidelijk. We bewapenen ons met de uitrusting en beginnen aan de tocht.
Er hangt een vreemde sfeer in de lucht. Het gezelschap van de Spanjaarden en de grapjes van Ada laten ons bijna de bestemming doen vergeten. Bijna, totdat na een minuut of tien pijnlijk duidelijk wordt welke tol de vulkaan op zijn bezoekers eist.
Ada is vanaf het begin van de tocht al aan het proesten, en geeft aan dat we even moeten wachten. Hij gaat langs de kant zitten en zakt door zijn knieën. Waar Ada ons voorheen vroeg of we ‘okay’ waren, zijn de rollen nu omgedraaid.
Het werken in de vulkaan wordt als een van ’s werelds zwaarste banen gezien. In de krater bevindt zich een enorm meer vol zuur. Het heeft vergelijkbare waardes als batterijzuur en lost alles op waar het mee in aanraking komt. Door de dampen van het zuurbad kan het meer dan 40 graden celcius worden in de krater. De hitte, in combinatie met de liggende zwavelbrokken, maakt het mogelijk om vlak voor zonsondergang ‘blauw vuur’ te zien, een kenmerkend natuurfenomeen van de vulkaan. De werkomstandigheden zijn zodanig gevaarlijk, dat veel van de vulkaanwerkers niet ouder dan 50 jaar worden.
Een van de velen ‘taxi’s’ komt ons ondertussen voorbij rijden. Dit zijn een soort kruiwagens waar dikke westerlingen in kunnen gaan zitten, om zich vervolgens door een local naar het topje van de berg te laten trekken. Ada lijkt alle kartrekkers te kennen, en vraagt grappend of hij een ritje mag maken in de ‘Ferrari’s’ en ‘Lamborghini’s’.
De klim is niet zoals Stef hem had voorgesteld. In zijn hoofd staat een vulkaan in het midden van een enorme vlakte, omringd door dood en verderf. Ijen oogt echter als een doorsnee berg. In onze koplampen verschijnt er een soort pad, omringd met planten en gras. Langzamerhand beginnen echter tekenen van trammelant te vertonen. Een soort doordringende eierengeur wordt erger en erger en er verschijnen allemaal kleine stukjes zwavel op de grond. Ada pakt een stukje op en steekt het aan met zijn aansteker. Een blauwe vlam vult de duisternis, gevolgd door een synchroon ‘aaah’ geluid. ‘Zo, nu hebben jullie het vuur gezien. We kunnen naar beneden!’, zegt hij lachend.
Wanneer we bijna de top bereiken is de lucht niet meer te houden. Vulkaandampen nestelen zich in onze kelen en laten zich niet meer gaan. De wind raast langs onze oren. We zetten onze gasmaskers op en kijken verwonderd om ons heen.
Het is nog pikkedonker buiten. Met het licht van onze hoofdlampen spotten we links en rechts houten karren waar blokken zwavel op gestapeld zijn. We zien mannen met lege, rieten manden in de vulkaankrater verdwijnen. We kijken elkaar even in de ogen en lopen ze dan achterna.
We voelen ons Frodo en Sam, die gesloopt en verminkt een wanhopige tocht naar het kwaad aan het maken zijn. De afdaling is magisch. Niet magisch als in toverfeeën en regenbogen, maar als in demonen en vliegend vuur. Voor ons zien we een zee van lichtjes, voortkomend uit mensen die in een lange slinger dezelfde pelgrimstocht het maken zijn.
Terwijl Simone een hand krijgt van Ada om haar lot niet tegemoet te flikkeren, loopt een man op zijn teenslippers langs haar op naar boven, alsof het niks is. Op zijn schouders draagt hij een soortgelijke mand als we eerder zagen, maar nu tot de nok gevuld met zwavelbrokken. Ada vertelt ons dat het spul ook wel ‘Devils gold’ genoemd wordt vanwege de geelrode kleur, en dat een jonge mijnwerker tot wel 90 kilogram per keer de steile rotswanden op kan zeulen.
Het is in onze ogen absoluut gekkenwerk. De werkers zelf zijn juist trots dat ze dit werk mogen beoefenen, en het betaalt in vergelijking met andere banen op Java redelijk goed: een zwavelmijner verdient tussen de $12 en $17 per dag, afhankelijk van de hoeveelheid zwavel die hij boven brengt.
We dalen dieper en dieper, totdat we oog in oog komen te staan met de bron van onze tranende ogen en brandende longen. Woeste rookpluimen barsten uit metalen buizen die langs de rand van de vulkaan zijn gelegd. De rook zorgt ervoor dat er uit de onderkant van de buizen een chemisch goedje lekt, wat zich tot zwavel vormt zodra het verhardt. Terwijl we het tafereel naderen, duikt er een werker op in ons beperkte zicht. Hij is kuchend met een lange stok zwavelbrokken uit de grond aan het hakken. We blijven even in ongeloof staan, totdat Ada waarschuwt dat de wind begint te draaien en we dus snel omhoog moeten.
Een aantal meter hogerop raken we verstrengeld in de om zich heen slaande zwavelwolken. ‘Don’t panic!’, horen we Ada roepen. Dit is het teken dat we allemaal stil moeten blijven staan en onze ogen dicht moeten houden. Wanneer je ze weer opendoet voordat hier het signaal voor gegeven wordt, zet de zwavel ze in de fik. Ondanks het gasmasker zijn de dampen verstikkend. We ervaren kortademigheid en een branderig gevoel in de longen, terwijl we gespannen afwachten tot de walm voorbijtrekt. Als de aarde een hel zou hebben, dan zou het in Mt. Ijen zijn.
Nadat we onze ogen open kunnen doen, kijken we of er in de passerende rookwalm een opening ontstaat naar het blauwe vuur. Ada waarschuwt ons echter dat de omstandigheden vandaag te extreem zijn om verder af te dalen. We zien een enkele avonturier in het niets te verdwijnen om het natuurfenomeen te aanschouwen. Stefs hart schreeuwt om ze te volgen, maar zijn longen schreeuwen harder. We lopen verder omhoog. De zon begint in onze rug op te komen.
Het kleurenpalet wat ontstaat is adembenemend. Voor een ogenblik kaatst een roze zonnegloed over de rotsen van de krater heen. Het lijkt alsof we op een andere plek beland zijn, die nog indrukwekkender is dan hiervoor doordat we door het daglicht kunnen bevatten wat er voor onze ogen afspeelt.
Ook de vulkaanwerkers transformeren van zwevende hoofdlampen naar mensen. Ze begroeten ons met een gepijnigde glimlach. Met een hand ondersteunen ze hun loodzware lading, en in de ander ligt een brandende sigaret. Gewapend met uit elkaar vallende teenslippers vliegen ze soepeltjes over de rotsen heen.
We stuiten op een klein berghutje waar werkers tijdelijk kunnen rusten. Langs het hutje staat een geparkeerde mand vol zwavel. We proberen er omstebeurt beweging in te krijgen, maar niemand slaagt erin om de mand ook maar een millimeter te vervoeren.
Stef kijkt nog een laatste keer de verwoestende krater in en pakt de fotocamera. ‘Hey Simon, doe je masker eens af’, zegt hij tegen Simone terwijl hij de camera op haar richt. ‘Nee, ik wil nog niet dood’, luidt het antwoord.
Na een uitputtende klim bereiken we de top. Het is bijna onherkenbaar. Wat een paar uur geleden de hel voorstelde, is nu een rokerig pad met uitzicht op de omliggende vulkanen. Net zoals in het basecamp hangt er een vredige sfeer. Ada maakt grapjes met zijn oud-collega’s. De interacties getuigen vriendschap en verbroedering. De mannen zitten allemaal in hetzelfde schuitje en proberen er samen het beste van te maken.
‘Waarom wil je in vredesnaam dit werk doen?’ vraagt Simone aan Ada terwijl we teruglopen naar basecamp. ‘Geld’, is zijn antwoord. ‘Het dragen van de manden zorgt voor een stabiel inkomen iedere maand.’ Ada benadrukt vervolgens dat de lonen verbeterd zijn ten opzichte van 20 jaar geleden, toen hij nog elke dag de hel trotseerde.
De weg naar beneden is erg gezellig. Iedereen is onder gedolven in een vreemd gevoel van dankbaarheid en gelukzaligheid door de bizarre dingen die we zojuist aanschouwd hebben. Ook Ada is in een goed humeur. Hij heeft op de weg terug minder last van zijn longen en duikt af en toe de bosjes in om verse besjes voor ons te plukken.
We keren terug op basecamp, nemen afscheid van Ada en stappen in onze taxi. De rest van de rit verkeren we in een totale coma. We ontwaken heel eventjes om afscheid te nemen van Clara en Alex en dromen dan verder. Onze kleren zijn doordrenkt in de geur van zwavel, en zullen dat de komende weken nog blijven.