Op Phuc Anh (Hà Giang Loop 1/2)

Op Phuc Anh (Hà Giang Loop 1/2)

Het is 9 uur in de ochtend. Een reeks van opeenvolgende telefoonwekkers vult onze slaapruimte met een mix van vrolijke en vervelende geluiden. We haasten ons richting het ontbijt, waarna Stef besluit om nog een snelle rijles te nemen. Het voertuig waar we mee op pad gaan is namelijk niet je standaard huis tuin en keukenscooter, maar een semi-automatische dikke vette Honda Blade. Na vijf minuten in een steeg achter het hostel het schakelen geoefend te hebben, is hij helemaal klaar om veilig door de bergen te sjeezen.

Wat een beauty

Terwijl we onze tassen inpakken krijgen we nog een laatste tip mee: toeteren! Het was ons al opgevallen dat de gemiddelde Vietnamees zo’n 40 keer per minuut toetert. De hostelmevrouw vertelt ons dat ze dan niet vinden dat iedereen imbeciel is en zijn hoofd uit zijn kont moet halen, zoals in Nederland. Het is hier juist een sociale actie en betekent iets in de trant van: ‘Hallo! Ik haal je even in want ik moet m’n rijst nog oogsten!’.  Ook voor ons geld de tip om voor iedere bocht en inhaalactie te toeteren. Nadat Stef de toeter heeft getest, trekken we onze skeelerbescherming aan en vertrekken we richting de eerste bestemming: Yên Minh.

Heb je weleens een groepje eenden bestudeerd? Er is vrijwel altijd dat ene onhandige eendje wat grootste moeite heeft om bij de rest van de groep te blijven. Met zijn kleine vleugeltjes probeert hij net zo snel als zijn broertjes en zusjes te zwemmen, maar het wil gewoon net niet lukken. Ja, dat is Stef. Hij heeft toch wel een beetje moeite met het schakelen. Simone houdt hem stevig vast, terwijl ze van voor naar achter schudt door de haperige bewegingen van de motor. ‘Ik heb te grote schoenen’ en ‘Ik kan door m’n beenlengte de beweging niet maken’, roept Stef naar achteren. ‘Is goed Stef’, denkt Simone, terwijl ze zich stevig vasthoudt wanneer hij eindelijk de juiste versnelling gevonden heeft.

Hoe hoger en verder we de bergen in trekken, des te spectaculairer het wordt. We stoppen na een tijdje even aan de rand van de weg en bekijken het panoramalandschap. Simone denkt terug aan de schilder ‘cursus’ die ze van Bob Ross gevolgd heeft op YouTube. Hij schilderde de achterste bergen altijd vaag en nietszeggend, terwijl de voorste bergen vol kleuren, details en happy little accidents zaten. Het is precies hoe het landschap zich voor onze ogen ontwikkeld. Als een Bob Ross schilderij.

Niet veel later zien we een invasie van scooters staan met een bijbehorende horde van mensen. Het is het eerste viewpoint, genaamd de Quan Ba-pas pas (Heaven’s Gate). Elke asfaltvaarder besluit hier even pauze te nemen en van het uitzicht te genieten. De drukte is begrijpelijk, want het uitzicht is indrukwekkend: voor ons strekt de vallei uit met zijn rijstvelden en karstgebergte in de verte. We kijken naar de scherpe haarspeldbochten die ons te wachten staan en stappen daarna weer met goede moed op de motor om onze roedel te volgen. 

Na een uurtje rijden heeft Stef de motor gelukkig helemaal onder controle. Hij vindt zijn broedereenden zelfs een beetje langzaam gaan. Simone vindt het tempo prima en vertelt Stef dat hij zich gedeisd moet houden. Rond lunchtijd ontstaat er echter een breekpunt in de groep; moedereend stopt ergens langs de weg om te gaan eten. Hij zwaait nog naar de Australische jongens, maar die rijden stug voorbij, klaar om solo de wijde wereld alleen te betreden. Stef stopt wel braaf langs de kant. ‘Wat doen wij?’, vraagt hij met een hoopvolle blik in zijn ogen, terwijl hij de wegrijdende motoren in de horizon ziet verdwijnen. Twijfelachtig kijkt Simone naar moeder eend, die aan een laag plastic tafeltje op haar rijst zit te wachten. Ze heeft nog geen trek en het restaurant ziet er ook niet bepaald gezellig uit. ‘Oke, dan gaan we door’. 

Simone pakt haar navigatiekoord en begint ons als een ervaren landrot door de bergen te begeleiden. Het voelt fijn om met zijn tweetjes door de bergen te rijden. Niemand die ons de weg wijst en zegt waar we moeten stoppen. Geen andere eenden, alleen elkaar. Het enige waar we de aankomende vier dagen over na hoeven te denken is wat we willen eten en waar we willen slapen. Een gevoel van ultieme vrijheid.

Voordat we Yên Minh bereiken, stoppen we nog even om te genieten van een bus namaakpringles en het uitzicht. De combinatie van gebakken aardappelflinters, het mooie uitzicht en het uitstekende gezelschap tovert een lach op onze gezichten. Deze gaan de rest van de dag niet meer weg. Rond een uur of 5 komen we aan in onze eerste overnachtingsplaats.

We hebben weer een homestay geboekt na de goede ervaringen in Sapa, genaamd Phuc Anh. We komen er hier achter dat de ‘homestay’ een breed gebruikt begrip is. We slapen namelijk gewoon in een hotel, waarbij de familie ook ergens op een van de verdiepingen woont. Uitgeput ploffen we in de lobby neer en krijgen een glaasje water aangeboden van de vriendelijke eigenaresse. Terwijl Stef het opdrinkt, valt hem op dat zijn armen verkleurt zijn. Niet de goede kleur. Hij was vanochtend te lui om zich in te smeren, en is nu van top tot teen verband. Door de skeelerbescherming is er een zebrapatroon van roodheid afgedrukt op zijn armen.

Hij besluit de foto naar zijn moeder te sturen, wie op haar beurt reageert met bijzonder nuttig advies.

We kiepen nog een bord rijst achterover bij een nabijgelegen restaurant en duiken dan ons bed in. Terwijl we de route voor de volgende dag bespreken, ontketent er een hevige discussie. In ons starthostel is Stef namelijk lekker gemaakt met een alternatieve route, welke 7 dagen duurt en langs één van de mooiste watervallen ter wereld loopt. Simone heeft haar twijfels: hoewel het haar ontzettend mooi lijkt, zijn 4 dagen op de motor wel genoeg. Stef stemt uiteindelijk lichtelijk mokkend met haar in. Een keuze waar hij vier dagen later toch erg blij mee is, na het ervaren van waanzinnige kontpijn. Maar daarover later meer.

De volgende dag binden we met een dikke vette Banh Mi in de maag onze tassen weer achterop en rijden de wijde wereld in. De zonnegoden hebben het met ons voor vandaag; de lucht is stralend blauw, met in het midden een lachend zonnetje. Na aanleiding van het advies van Simone en Stef’s moeder heeft hij zijn zebrahuid nu wél ingesmeerd.

Al snel rijden we door een opeenvolging van scherpe haarspeldbochten weer midden in de bergenhemel. Stef toetert netjes voor iedere bocht. Hij voelt zich, desondanks zijn lengte, een echte Vietnamees. We stoppen bovenop een bergtop, waar een groep vrouwen en jonge meisjes in traditionele klederdracht om zich heen staan te staren.

Het is ons onduidelijk wat ze er precies doen, totdat er een busje aan komt rijden. Als clowns uit een komisch klein autootje stormt een groep tetterende Japanners met opgemaakte gezichten en mooie jurken de bus uit. Ze poseren naast de meisjes om een authentieke instagramfoto te maken, geven ze wat geld en stappen dan weer het busje in. Simone kijkt een beetje verdrietig naar het meisje met de grote bloemenmand. Zou ze het leuk vinden om hier te staan?

Via een smal weggetje rijden we een mysterieus paleis in. En niet zomaar een mysterieus paleis: het is de Hmong Royal Palace van King Vuong Chinh Duc. Deze meneer werd gezien als de koning van de H’Mong groepering in de 20e Eeuw. Met deze etnische groepering hebben we al eerder kennis gemaakt bij  mama Sa(pa). Grote kans dat ze een foto van hem aan de muur heeft hangen.

Als Simone denkt aan een paleis, ziet ze  een groot pand voor zich met marmeren pilaren, puntige torens en een ophaalbrug die uitmondt in een gigantische deur. De Aziatische realiteit is ietsjes anders; het is een strak ontworpen, bescheiden huis met kleine ramen en simpele dakpannen. Door rondlopende kenners wordt het een meesterwerk der architectuur genoemd. Zelf hebben we geen verstand van architectuur, maar bijzonder is het zeker.

Het paleis bestaat uit vier horizontale en 6 verticale huizenblokken die samenkomen in een binnenplaats. Bij iedere stap die we zetten, kraakt de oude houten vloer onder onze voeten. De koning en zijn gezin zullen niet veel melk gedronken hebben; zelfs Simone moet soms bukken om de kleine ruimtes binnen te komen. Stef tijgert er vrolijk achteraan.

Vol enthousiasme en rugpijn stappen we weer op de motor richting een bijzonder uitkijkpunt. Niet wegens de waanzinnige hoogte of de rijke geschiedenis, maar omdat je vanaf de toren rechtstreeks China in kunt kijken. We zijn namelijk zodanig ver richting het noorden van Vietnam gereden, dat we nu letterlijk de grens over kunnen steken en China aan de lijst van bezochte landen kunnen toevoegen. Het Chinese leger schijnt dit echter niet te waarderen, dus houden we het maar bij kijken.

We naderen de toren, en zien hem ook weer achter ons in de verte verdwijnen. De navigatie vertelt ons namelijk dat we alsmaar rechtdoor moeten. Het zal wel, denken we. Nadat we een 90 graden berg trotseren en vervolgens midden in een bouwval terecht komen, besluiten we toch maar even op Maps te kijken. In plaats van ‘uitkijktoren in meest noordelijke punt’ is Simone per ongeluk naar ‘meest noordelijke punt’ aan het navigeren. Misschien zijn we wel echt even in China geweest. Het leger hebben we niet gezien, dus waarschijnlijk niet.

Superchinese berg

Al hobbelend rijden we terug naar de originele bestemming, waar we genieten van een waanzinnig uitzicht over het bergenlandschap van China. Ondanks dat de Chinese bergen er niet echt anders uit zien dan de Vietnamese, is het toch een gek idee.

Terwijl de zon achter ons tussen de bergen verdwijnt, kachelen we richting onze tweede overnachtingsplaats. We kunnen het in eerste instantie niet vinden, maar stuitten wel op een verlaten gebouwtje in de bergen waar een kleine puppy agressief naar ons blaft. Ondanks velen pogingen om bevriend te raken, moet de viervoeter niks van ons hebben. We wensen hem een fijn leven toe en vinden dan eindelijk onze homestay.

Terwijl we onze tas uitpakken, komt er een groep Vietnamezen binnen gewandeld. We hebben in eerste instantie niet in de gaten dat er iets bijzonders met de groep aan de hand is, tot we erachter komen dat ze stuk voor stuk perfect Engels spreken. Ze blijken allemaal gidsen te zijn die tours verzorgen door heel het land, en zijn nu op een soort ‘teamuitje’, om van elkaar te leren en nieuwe plekken te ontdekken. En om liters blij water te drinken.

Na het avondeten schuiven we bij ze aan. We krijgen een kijkje in het leven van een gids en horen over bijzondere ‘bijgeloven’ die onder de bevolking heersen. Zo schijnen Vietnamezen nooit te douchen nadat ze alcohol gedronken hebben, omdat ze geloven dat dit slecht is voor je lichaam en geest. We vertellen ze op onze beurt dat niets zo lekker is als na een avondje uitgaan in de douche gaan zitten om je levenskeuzes te overwegen. Vol verbazing staren ze ons diep in de ogen, afvragend hoe we hier nog kunnen zitten om het na te vertellen.

Na een aantal kilo jackfruit verorberd te hebben, is het tijd om naar bed te gaan. Morgen wacht ons volgens omstanders de mooiste dag van de hele loop. We moeten wel wat eerder vertrekken, want het is tevens ook de dag met de meeste kilometers. Uit ervaring is gebleken dat we beide geen sterren zijn in vroeg opstaan als het niet pér sé moet. Als dat maar goed komt.