Bust een eind
Vientiane. De allergrootste stad én hoofdstad van Laos. Wel een bezoekje waard, zou je zeggen. Niets is minder waar. Een blog bestempelt de stad als ‘saaiste van de hele wereld’. Misschien een beetje overdreven, maar van andere reizigers horen we dat je inderdaad beter de andere kant op kunt fietsen. Toch gaan we erheen, aangezien het ons vertrekpunt is naar een nieuwe bestemming: Hanoi, Vietnam.
Het liefste willen we de reizigers en blogs ongelijk geven over Vientiane, maar er is inderdaad geen hol te doen. We besluiten maar een beetje door de stad te wandelen en stuiten op een markt. Terwijl Stef drie kwart van de hangende lichtsnoeren en touwen van kraampjes kopt, lopen we langs tientallen handelaren met precies dezelfde waren: de Louis Vuitton schoudertas, de Gucci riem en de Ralph Lauren tanktop, allemaal te koop voor een handvol dongen. We zijn de enige toeristen op de markt, wat resulteert in Vietnamezen die ons met opengevallen mond aanstaren. Of dit uit afschuw of bewondering is, vinden we maar moeilijk te pijlen.
Van al het intensief terugstaren hebben we honger gekregen. We wandelen richting een Pakistaans restaurant, gelegen in een donker steegje. ‘Weet je zeker dat het hier is?’, vraagt Simone aan een navigerende Stef, terwijl we allerlei hutjes passeren waar waarschijnlijk minder heilige activiteiten plaatsvinden. Aan het eind van de steeg vinden we een vervallen garage met daarin ons restaurant. We dubbelchecken nog heel even de naam en lopen dan maar naar binnen.
‘Als dit de nummer 2 op Tripadvisor is, dan kunnen we hier makkelijk zelf een goedlopend restaurant beginnen’, stelt Simone terwijl ze plaats neemt op haar plastic stoel. We denken er even over na, en concluderen dat het restaurant ‘Stimo’ zou heten en voornamelijk vegaburgers zou verkopen. En misschien bittergarnituur.
Ondanks dat we in iemands hobbyschuur zitten, is het eten superlekker. We blijven nog even natafelen, totdat een meisje van het restaurant een grote ventilator pal naast onze tafel zet. De servetten vliegen van het bord en onze lege plastic bekers vallen om. Is dit een goedbedoelde actie of een subtiele hint dat we moeten opzouten? We besluiten voor het laatste te gaan en vertrekken naar ons hostel. Ons hostel. In het kader van positieve feedback en verbetering zetten we de tips en tops even op een rijtje.
Tops: Prima ligging. En de wasservice is best oké.
Tips: Het glas in het raam hangt met stukken tape nog net aan elkaar, er loopt een fanfare van mieren van ons bed tot de badkamer, onder het bed loopt een kakkerlak, de badkamer bevindt zich geurmatig in het riool, de douche is lek, de airco is stuk, de ventilator produceert een oorverdovend kraakgeluid, en er zitten vlekken van onverklaarbare afkomst in de lakens en het kussen. ‘Maar gelukkig zijn we samen’, zegt Simone plagerig tegen Stef. ‘Ja’, zucht hij terug.
De volgende ochtend trakteren we onszelf op stroperige pannenkoeken. In de kast van het restaurant staat een schaakbord ons aan te staren. Stef stelt voor om Simone te leren schaken. We spenderen de rest van de middag aan een ongekend spannende pot, waarna we verder wandelen richting de bus.
Nu bijna een half jaar geleden zijn we samen naar de city L’Amour afgereisd per Flixbus. De busrit naar Parijs duurt pak en beet 6 uur. Dit waren bij uitstek de meest ellendige zes uren van onze levens, voornamelijk voor Stef; er was geen sprake van beenruimte, als hij zijn benen in het gangpad legde werden ze nat van het lekkende dak, en voor ons zat een club meiden die tot 3 uur in de nacht een bijzonder luidde en inhoudelijk sterke vergadering hielden.
De busrit die ons nu te wachten staat, duurt 25 uur. Het klinkt alsof we voordat we de tickets boekte van één van de viewpoints zijn gevallen en op ons hoofd terecht zijn gekomen. Desondanks was het best een weloverwogen keuze: de tickets waren niet zo duur, én we hoeven niet met het vliegtuig, dus dat is mooi meegenomen voor moeder natuur.
We worden opgehaald bij ons hostel. Simone vraagt zich af hoe Laotianen hun rijbewijs halen, nadat de jonge chauffeur haperend door Vientiane drift. Na 30 minuten stopt hij bij het busstation, waar een Latioaanse (of Vietnameese) dame ons staat op te wachten. Ze maakt armgebaren en geluiden die erop wijzen dat we haar moeten volgen.
We stappen in een enorme bus die lijkt af te stammen uit de jaren ’90. Een walm van voeten- en zweetaroma’s treed onze neuzen binnen. Iedereen moet zijn schoenen uitdoen voordat ze in de bus stappen, dus hebben zweetvoeten vrij spel.
De bus bestaat uit twee etages van bruin lederen ligbedden, ter lengte van de gemiddelde Aziaat. Simone kijkt eens naar het bed, dan naar Stef, en dan weer naar het bed. ‘Dat gaat echt niet passen’. Nadat we onze troon voor de aankomende 25 uur bestegen hebben, krijgen we een schattig Hello Kitty dekentje aangereikt. Stef probeert zich te strekken in het bed en concludeert vervolgens dat de situatie niet ideaal is. ‘Maar, het kan altijd erger’, stelt hij. ‘Er zit tenminste geen baby in de bus.’
Op dat moment komt er een gezin de bus in wandelen, uitgerust met een paar maanden oude baby. Het kleine wezen begint onmiddellijk te huilen. De vader probeert zijn kind te sussen door hard voor zijn of haar gezicht in zijn handen te klappen. Alsof het kind een oorverdovend applaus krijgt op vijf centimeter afstand. Verrassend genoeg lijkt het niet te werken.
25 uur lang opgekruld onder een Hello Kitty dekentje in een stinkbus met een huilende baby. Stef kijkt Simone in paniek aan. Zijn ogen schieten naar de deur, maar de bus is al vertrokken. Er is geen weg meer terug.
Gelukkig dommelen we beide al snel in slaap. Om 23:30 stoppen we bij een wegrestaurant om wat te eten. Simone gelooft het wel en heeft genoeg aan haar bammetjes met spuitchocolade. In plaats daarvan gaat ze naar de wc. Alsof ze over de camping loopt, trotseert ze met een pak tissues onder haar arm het toilet. In het begin van de reis keek ze erg op tegen haar wc-beurten. Het is ook een abstracte bedoeling; naast het gat staat een onheilspellende bak met water met daarin een teiltje. Voorheen dacht ze dat je er nog even in kon badderen na het poepen, of misschien lekker wat drinken. Inmiddels is ze een ervaren wc-ganger: zónder kramp in de benen neemt ze plaats boven het gat. Vervolgens gebruikt ze de bak water om door te spoelen.
Fun fact: in veel wc’s in Vietnam staat de tekst ‘Do not stand on the toilet’, met daarnaast een illustratief plaatje op de deur. We vermoeden dat dit komt doordat veel Aziaten thuis alleen maar een gat-wc kennen. Ze weten niet wat ze met de rare witte stoel aan moeten, en gaan dus maar op de bril staan. Voor hen op zich harstikke hygiënisch, maar voor de volgende bezoeker iets minder.
Nadat stef met de rest van de bus een bak rijst naar binnen heeft gewerkt, reizen we verder. We bereiken rond 03:00 de grens van Vietnam, waar we tot 06:00 blijven staan zodat de chauffeurs dutjes kunnen doen. En dan is het tijd om de grens over te steken.
Naast een Japanner zijn we de enige toeristen in de bus. De niet Engels sprekende buschauffeur brabbelt iets rondom het woord ‘paspoort’ en wijst naar een vervallen huisje iets verderop. Hier vraagt een boos uitziende meneer in pak naar ons visum en paspoort. Gespannen lezen we het gezicht van de meneer af, terwijl hij dingen intoetst op zijn ouderwetse computer.
Dan stapt hij abrubt op. We kijken elkaar verschrikt aan: ‘Is er iets mis?’ Hij begint in allerlei lades te zoeken. In plaats van een uitzettingsbevel of een taser, haalt hij een tissue uit de lade en snuit hard zijn neus. We durven weer adem te halen. We krijgen onze paspoorten terug, welke nu beschikken over een rode ‘Used’ stempel, dwars door de Laos visums heen. En nu? De Japanse tourist ziet onze vragende gezichten en vertelt dat we nu de Vietnamese visums moeten halen. We moeten een stukje rechtdoor lopen en dan zien we het vanzelf. ‘Lahmacun hè’, zegt Stef, terwijl we aan de wandeltocht beginnen.
‘Een stukje’ is zacht uitgedrukt. We lopen wel 20 minuten in een stuk niemandsland op een saaie asfalt weg, met af en toe een klein kantoortje met een boos ogende Vietnamees. Simone probeert zo normaal mogelijk te lopen en te kijken om niet op te vallen, terwijl de naast haar lopende grote vriendelijke reus juist veel bekijks trekt. Aan het einde van de weg naderen we een ander vervallen kantoortje en lopen naar binnen. Twee militairen zitten achter glas met een visum-stempel in de hand. In hun ogen verschijnen dollartekens.
‘2 dollar for visum’, zegt de eng ogende militair. We hebben al voor ons visum betaald, maar besluiten dat het misschien niet de beste plek is om in discussie te gaan. ‘Is kip okay?’, vraagt Stef. Ja hoor. Voor 50.000 kip per persoon wil de lieve meneer wel een stempel in onze paspoorten zetten. Niets zo verwelkomend als een kleine oplichting.
We lopen door naar de douane, waar onze bus geïnspecteerd moet worden. Één van de passagiers lijkt naar Vietnam te emigreren: Er verschijnen koelkasten, meubelstukken, fotolijsten, dieren en nog veel meer. De militairen schijnen er even met hun zaklampen op en knikken dan instemmend. De gehele inboedel wordt weer in de bus geladen. We moeten daarna nog langs één checkpoint, waar we onze visums aan de laatste boze Vietnamees tonen, en dan is het officieel: we zijn in Vietnam!