Dat is Bali

Dat is Bali

‘Breakfast?’, roept de meneer van het hotel terwijl we de trap af lopen. Het is 09:50, wat betekent dat we nog een ruime tien minuten hebben om wat eieren naar binnen te werken.

Dat denken we tenminste, totdat de meneer grapt dat we we goed hebben uitgeslapen en naar de klok wijst. 10:50? Na enige tijd valt het kwartje dat we op Bali met nog een extra uur tijdsverschil te maken hebben. Gelukkig is de hotelmeneer de beroertste niet en begint een heerlijk ontbijtje te maken.

Zijn broer is ondertussen druk in de weer met een soort religieus ochtendritueel. Hij steekt rondom het zwembad stokjes wierook aan, legt overal kleine boeketjes van bloemen en rijst neer en besprietst een beeld in de vorm van een olifant. We willen hem graag vragen wat hij aan het doen is, maar willen hem tegelijkertijd ook niet storen. Misschien maakt dat de goden boos of iets dergelijks. Want als we één ding hebben onthouden van de lessen levensbeschouwing, is dat het barst van de goden in het Hindoeïsme.

Wat begon als een dag vol plannen en dromen, valt na één maaltijd in een nieuw land compleet in duigen. De zwakste van ons twee loopt namelijk, net als in Bangkok, onmiddellijk een voedselvergiftiging op. Op Bali komt dit blijkbaar vaker voor en hebben ze er zelfs een speciale naam voor, namelijk de ‘Bali Belly’. Jammerend spendeert Stef de rest van de dag tussen het bed en de wc. Hij gaat onophoudelijk door een soort gore cyclus, waarin hij af en toe wat probeert te eten, dan een ‘poep-aanval’ krijgt, dan als een hogedrukspuit alles uit zijn kont schiet, en dan begint het weer opnieuw. Simone trekt de kont-spuitgeluiden uiteindelijk niet meer en gaat op het terras voor de kamer zitten.

Het einde van de middag wordt ingeluid met een fikse regenbui. Door alle grote bomen en kleurrijke planten lijkt het alsof we midden in de jungle zitten. De regen klettert zachtjes op de bladeren. In de verte zijn vogels de coördinaten van een schuilplek naar elkaar aan het tjierpen. Alsof je ‘Sleeping sounds rain forest relaxing’ op YouTube hebt ingetikt. Min de wc-geluiden dan.

Wanneer de avond valt, heeft Stef toch een beetje trek gekregen. We lopen een hip vega restaurant binnen en hangen onze poncho’s aan een kleurrijke kapstok. De ruimte zit vol met vrouwen in losse hippie achtige kleding en mannen met baarden en knotjes. Op het podium zit in een Indonesische jongen te spelen op een bijzonder instrument. Het lijkt qua vorm op een gitaar, maar heeft onder de gitaarkap nog minstens 5 andere instrumenten zitten. De ruimte vult zich met rustgevende muziek.

Stef vindt de mensen, muziek en algehele sfeer bijna sekte-achtig overkomen. Maar dan wel een leuke. ‘Ik kan me er gewoon nog niet helemaal aan overgeven’, zegt hij, ‘ik denk dat we nog even in de Bali-stemming moeten komen’. Simone knikt. We werken een overheerlijke burger naar binnen, sprinten naar de kamer zodat Stef kan spuitpoepen en gaan dan vredig slapen.

De volgende dag is Stefs buik al minder aan het protesteren. Wat een bikkel. De activiteit van vandaag bedraagt het Monkey Forest; Een beetje net als de Apenheul, maar dan zonder hekken. De apen maken hier af en toe dankbaar gebruik van door in de buitenwereld even aan de elektriciteitsdraden te knabbelen.

Simone pakt haar camera erbij en laat deze de rest van de ochtend niet meer los. Elke aap komt op de foto. Stef probeert haar in bedwang te houden, maar het heeft geen zin.

Hij gaat maar op een bankje zitten, waar een verrekte aap binnen de kortste keren de sleutelhanger van zijn tas probeert te stelen.

Na een burgelijke woordenwisseling vol uitstekende voor- en tegenargumenten besluit de aap het voorwerp uiteindelijk terug te geven. Verdrietig druipt hij af naar zijn volgende slachtoffer.

Simone vindt de apen schattig, maar ook een beetje eng. Ze zijn totaal niet bang en kunnen de niet oplettende toerist dan ook zomaar bespringen. Tussen het geterroriseer door zijn het net mensen. Ze plukken vredig elkaars vachten schoon, slingeren door de bomen en seksen in de rondte.

Stef weet nog niet zo goed wat hij van deze beestenbende vindt. En dan met name de bezoekers. We zien kinderen met apen kutten, met als gevolg dat ze weggejaagd worden door boze ouders of medewerkers.

Het park biedt een zogeheten ‘Monkey Selfie’ aan, waarmee apen doormiddel van eten in een pose gebracht worden waarin het lijkt alsof ze een selfie maken.

Wat ooit wilde dieren waren, is nu wegens de continue blootstelling aan toeristen getransformeerd in een groep half-getemde schobbejakken die alles doen voor een handje noten. Aan de ene kant jammer, maar aan de andere kant lijken de apen het niet erg te vinden. En ook wij hebben een bijzonder leuke ochtend beleefd. 

Na het apenkooien zijn we toe aan een lunch. Stef neemt een Balisch gembershotje om, zoals op de kaart staat, zijn ‘innerlijke flora en fauna te stabiliseren’. Een soort kurk in je anus dus.

Het verkeer is een grote chaos in Ubud. Er zijn zoveel toeterende motoren en tokyo-driftende auto’s dat zelfs Stef de durval niet happig is om op een scooter te springen. Daarom pakken we de benenwagen richting de ‘Campuhan Ridge Walk’, een mooi wandelpad. We lopen dus naar een pad. Om daar weer verder te lopen. Wat een reis. 

Onderweg zien we allerlei leuke straatjes die vol staan met yogastudio’s, sieraden winkels, hippie outfits en healthy warungs (Indonees voor restaurant). De westerling lijkt wederom aan het koloniseren geslagen te zijn. 

We vallen, in tegenstelling tot andere gedeeltes van Azië, totaal niet op in de mengelmoes van influencers en hippies. Al zijn we wel de twee rozijnen die nét niet lekker mixen in het beslag, zoals Robèrt zou zeggen. Ondanks dat we met ons wereldwijd erkende fenomeen van een blog praktisch influencers zijn, voelen we ons niet gelijkgestemd met de blonde muffelkut Instagrammers die in hun dure kleding drie minuten lang verschillende poses aannemen voor een palmboom. We dragen geen strakke yogabroeken en zijn hier niet om te genezen, mediteren of transformeren. We zijn maar gewoon twee simpele rugzakdragers.

Om de hoek vallen we met met onze neuzen in de schelpenkettinkjes. Kleine houten hutjes verkopen alles wat we van Bali verwachtten: rotan tasjes, talloze vrouwen hebbedingetjes en penis-flesopeners.

Onder onze voeten liggen tegels die versierd zijn met tekeningen en geschreven tekst. De constante afwisselingen tussen het kijken naar kraampjes en tegels is bijzonder intensief. Alsof je met je hand in zo’n dom vingertrain-apparaat knijpt, maar dan met je nek.

Binnen de kortste keren zijn we naar onze wandeling gewandeld. We worden omringd door een schilderachtig groene omgeving, die door de talloze palmbomen een stuk tropischer over komt dan Vietnam. 

Na een half uurtje lopen en een nieuwe spuitpoepsessie in een lokaal restaurant zien we een slang over de tegels wegglippen. Hij is niet zo groot, maar dat maakt niet uit. De eerste slang is gespot!

De volgende ochtend worden we wakker in een gemoedelijke koortsdroom. Belletjes rinkelen, gongen gongen en mannen zingen. We turen voorzichtig uit het raam en zien een paar Baliniërs in vrolijke doeken voor een olifantenbeeld knielen. De voorste meneer maakt wat keelgeluiden, steekt alle wierook in de fik en lijkt de olifant te bedanken.

Wanneer een van de broers zich tot ons wendt voor het ontbijt, vragen we hem wat ze nu precies aan het doen zijn. ‘Vandaag is een bijzondere hindoeïstische feestdag. Ieder half jaar bedanken we onze goden voor het geluk van de afgelopen tijd en bidden we voor een nieuwe voorspoedige periode. Ik ben de goden dankbaar voor wat ze me allemaal gegeven hebben en dat het allemaal goed gaat’. Na zijn uitleg begint de meneer te blozen. We hangen aan zijn lippen. ‘Het is ingewikkeld, dit geloof!’, zegt hij uiteindelijk lachend.

Het begint wederom te regenen. Na een tijdje diep in gedachten voor zich uit te staren, komen er woorden uit Stefs mond die Simone nooit voor mogelijk had gehouden: ‘Dagje bloggen in een kattencafé?’.

We doen de deur open en worden onmiddellijk begroet door wel vijftien rennende katten. Stef kijkt angstig om zich heen. Waar is de nooduitgang, dit zijn er wel heel veel. Een jonge Balinogaan baant zich een weg door de miauwende duivels om ons binnen te laten. 

We nemen plaats op een bank met kattenkussens. Een kat springt zomaar op de schoot van Stef. Hij weet even niet wat hij moet doen. Als de kat rustig een plekje inneemt, kalmeert Stef ook een beetje. 

Wanneer we vragen of ze misschien WiFi hebben, vertelt de Baling dat één van de katten een paar dagen geleden de internetkabel heeft doorgebeten. Het is de inleiding van een klassiek ‘bezoek-aan-een-kattencafé’-verhaal. De katten miauwen, we aaien, de katten bijten in iemands vinger, we lachen, twee muffelkut Bali-gangers komen binnen en beginnen als bezetenen om zich heen te fotograferen, we vertrekken.

We eten nog een dikke vette burito bij een Mexicaans restaurant en wandelen dan weer richting huis om ons klaar te maken voor de reis van morgen. Deze gaat naar Lombok, het eiland rechts van Bali, waar je kan klimmen, surfen, vallen en opstaan.

In het volgende blog wordt Stefs portemonnee gejat op een boot. En verbranden we tot op het bot op een surfplank. Echt leuk, zo’n reis.