Rijstmoe

Rijstmoe

Na een ontzettend bijzondere tijd in het Noorden van Vietnam, ligt de rest van het land aan onze voeten. We willen sowieso nog naar Hoi An, een schilderachtig dorpje wat bekend staat om de velen pakkenmakers. Voor de rest staat het nog helemaal open. Stef pakt een stuk papier en tekent een Ali-expres kaart van Vietnam. Met lijnen, punten en plaatsnamen vullen we de kaart. Langzaam maar zeker ontstaat een nieuw plan. Onze volgende stop: Ninh Binh, ook wel het ‘Hà Long Bay op land’ genoemd.

Onze buschauffeur roept iets in de trant van ‘Ninh Binh’ en zet zijn bus aan de kant. Een andere groep toeristen blijft stug zitten, wat lichtelijk vragen bij ons oproept. Wij stappen toch maar uit; het is tenslotte nog maar 10 minuten met de taxi vanaf hier. Van Kees van der spek hebben we geleerd dat we de taxi altijd op de meter moeten laten lopen. We houden een taxi aan en vragen het gelijk. De jonge chauffeur knikt instemmend, dus gaan we relaxt zitten. De ontspanning verdwijnt echter wanneer Stef het gevoel heeft dat de 10 minuten wel erg lang duren. Hij besluit op Google Maps te kijken en ziet dat de beste man een ommetje aan het maken is. ‘Waarom rij je niet op deze weg?’ vraagt hij, terwijl hij zijn telefoon aan de chauffeur laat zien. In gebrekkig Engels legt de jongen ongemakkelijk uit dat hij die weg niet kan nemen. We geloven er niks van. ‘Stop hier maar’, zegt Stef lichtelijk geïrriteerd. Hij drukt wat geld in de hand van de chauffeur en stapt uit, gevolgd door Simone. Mokkend loopt Stef verder. ‘We nemen geen lokale taxi meer’, zegt hij brommend. De bestaande irritatie loopt verder op wanneer we bij een busstation vlak voor ons verblijf onze voormalige medepassagiers zien uitstappen. De bus stopte gewoon voor de deur, maar we zijn te vroeg uitgestapt. ‘Ach joh’, begint Simone, ‘We zijn weer een ervaring rijker.’ Deze zin zal Stef later vandaag ook nog eens tegen Simone moeten zeggen.

We verblijven in een homestay, waar een familie met twee kleine kinderen woont. Terwijl we naar binnen lopen, zien we ze op een grote tv naar een westerse film kijken. Vrij normaal zou je zeggen, maar na een tijdje valt iets vreemds op; alle stemmen van alle personages zijn vervangen door één monotonige Vietnamese vrouwenstem. Lachen, huilen, schreeuwen, fluisteren, het is allemaal hetzelfde. Vol bewondering ziet Stef het aan. ‘Zo kan je toch geen film kijken’.

Omdat we het wel even gehad hebben met de taxi’s, stappen we op een uiterst vertrouwd vervoersmiddel om het plaatsje te verkennen: de fiets! We krijgen van de homestaymoeder twee Vietnamese hoeden mee en fietsen dan richting een gezellig restaurant. Terwijl we de menukaart afstruinen, zien we de ‘hot pot’ staan, een gerecht wat we al vaker tegen zijn gekomen in dit land. We weten niet zo goed wat het is en besluiten het te bestellen. Terwijl we op het mysterieuze gerecht wachten, spelen we een intens potje Jenga.

De lieve mevrouw van het restaurant komt met een elektrische kookplaat aangelopen. Ze zet het gevaarte op tafel en steekt de stekker in het stopcontact. Wij inspecteren het apparaat vervolgens uitvoerig. Wat zal er nog meer komen? Niet veel later komt ze met een grote pan vol met groentes in heet water. Deze zet ze op de kookplaat. Vervolgens geeft ze ons een bord vol met andere bladeren en groentes en een paar zakken noedels. We beginnen maar wat aan te kutten met alle ingrediënten, maar besluiten dan toch maar te vragen wat de bedoeling is. De mevrouw legt het vol enthousiasme aan ons uit.

Het blijkt eigenlijk een soort gourmetten te zijn, maar dan Asia Style. Je hebt een grote pan met kokend water en flikkert daar steeds wat in, totdat het gaar is. Dan vis je het uit de pan met je stokjes en kan je het oppeuzelen. Na ongeveer een minuut de pan volgegooid te hebben met allerlei paddenstoelen, voegt zich een ongewild ingrediënt tot de mix: onze Jengatoren valt om, en de helft van de blokken komt in het kokende water terecht. Gelukkig zijn we inmiddels al redelijk kundig met onze stokjes en kunnen we ze er één voor één uitvissen. Net zoals gourmetten, duurt het hotpotten een hele tijd. We spenderen uiteindelijk bijna de hele middag in het restaurant, waarin we genietend van het gezelschap de ene na de andere groente in onze pan mikken.

Met een volle buik stappen we op de fiets richting de Bich Dong Pagode. Je spreekt het waarschijnlijk niet uit als bitch dong, maar onze kleuterbreinen kunnen het niet laten. Bij aankomst treffen we een tandloze toeristenval die schreeuwt dat we de fiets bij hem moeten parkeren. Hij trekt ons er nog net niet vanaf. Terwijl de volgende irritatiebom bij Stef ontketent, stemmen we er toch maar mee in. 

We betalen wat dong om onze fietsen in een of andere uit elkaar vallend hutje te zetten. Terwijl we richting de tempel lopen, foetert Stef nog wat na over de werkwijze van de meneer. Na een tijdje heeft Simone er genoeg van. ‘Zit niet zo te zeuren over die paar euro, zo werkt het nou eenmaal in de toerismesector. Als je daar niet tegen kan, moet je niet op reis gaan. Ben blij dat jij daar niet hoeft te staan’. In eerste instantie gaat Stef er alleen maar harder van mokken, maar uiteindelijk is hij het toch wel met Simone eens.

Aan de voet van een grote berg staat een sierlijke poort. Om bij de poort te komen, wandelen we als vorsten op een grote stenen brug over een lotusvijver. Net voorbij de poort bevindt zich de rustieke binnenplaats van een traditionele boeddhistische tempel. We volgen wat trappen omhoog en komen uit bij een grote grot, gevuld met fladderende vleermuizen. Simone vindt het fascinerend en schijnt met de zaklamp van haar telefoon omhoog. 

Stef heeft vandaag niet per sé de behoefte om hondsdolheid op te lopen en loopt snel de grot uit. Net voordat hij het buitenlicht instapt, raast er een wezen vlak langs zijn hoofd. Geschrokken strompelt hij naar achteren. Simone vindt hem maar een watje, maar wel een schattig watje. Eenmaal buiten de grot komen we op een open plek met uitzicht over een vallei met tempels. De trap loopt jammergenoeg niet in een rondje; om beneden te komen, moeten we weer door de batcave. Simone wil nog iets geruststellends tegen Stef zeggen, maar het is te laat. Hij is al een sprintje aan het trekken.

Weer buiten de tempel lopen we een pad af richting een of ander mooi watertje. Een vriendelijke dame vertelt ons dat het pad eindigt bij een grot, maar dat deze helaas dicht is. Wél blijkt er een schattige geit rond te lopen. Dat is alle aanmoediging die we nodig hebben. Op het pad loopt verder niemand, op een Vietnamese jongen na, die in het water weet ik veel wat aan het doen is. 

Er staat inderdaad een schattige geit. Simone probeert, net zoals met ieder ander wezen, de geit te lokken met vreemde mondgeluiden. Een rinkelende sleutelbos trekt dan plots onze aandacht. Door de geiterij hebben we niet door dat de Vietnamese jongen uit het water is herrezen en onze kant op stapt. Hij passeert ons nietszeggend en steekt dan een sleutel in het ijzeren hek van de grot. Het hek zwaait open, en en een achterliggende duisternis staart ons beide aan.

‘Come inside? I open for you!’ Ondanks dat dit praktisch het begin is van een slechte horrorfilm, gaan we mee naar binnen. We lopen voor de jongen uit en horen dan een kloenk. Hij heeft het hek met slot en al weer dichtgemaakt. Tot zover de weg terug. Voor ons is het pikkedonker, dus gebruiken we onze telefoons om iets te kunnen zien. We tasten voorzichtig om ons heen. Na enkele stappen raast de man ons plots voorbij, en begint met zijn grote zaklamp omhoog te schijnen. We volgen het licht met onze ogen. De jongen begint onophoudelijk allerlei Vietnamese woorden uit te kramen, terwijl hij zijn zaklamp langs alle hoeken van de grot schijnt. We weten niet of we gefascineerd of doodsbang moeten zijn. Hij begint harder en harder te roepen en schijnt vliegensvlug door de ruimte. We kijken stomverbaasd toe. Na een paar minuten van onophoudelijk kabaal stopt hij ineens, en schijnt naar een nog donkerdere gang verder in de grot.

‘Nee, nee, nee’, zegt Simone tegen Stef, terwijl ze wild haar hoofd schut. ‘Ik ga echt niet verder die grot in. Ik wil hier weg!’ Stef denkt even na en knikt dan instemmemd. Hij heeft het ook wel gehad. ‘I want to go out’, zegt Simone tegen de jongen. In spanning wachten we zijn reactie af. Gelukkig knikt hij en loopt hij naar het gesloten hek. Hij haalt het slot eraf en Simone snelt zich naar het licht. Ze zucht opgelucht als we buiten staan. ‘Money?’ vraagt de jongen dan zachtjes. Dat was te verwachten. Stef geeft de jongen wat dong en we lopen snel weg. Op de terugweg richting de fiets komen we nog andere onwetende grotbezoekers tegen. We tonen ze de bovenstaande video, waarna ze ons hartelijk bedanken voor de waarschuwing.

De volgende dag besluiten we te kijken wat er precies zo Hà Long Bay is aan dit Ninh Binh. Bij een nabijgelegen haven liggen er allerlei bootjes op ons te wachten. We kopen een ticket en stappen in.

Potje Dos voor het bootavontuur

Binnen de kortste keren varen we door een prachtige vallei in de bergen. Onze schipper peddelt ons met zijn voeten door het water, doormiddel van een speciale constructie. Het ziet er best comfortabel uit.

De schipper zegt de hele rit eigenlijk niks, behalve bij één specifieke berg waar hij erg gepassioneerd over is. ‘King Kong King Kong!’, begint hij te roepen, terwijl hij erna wijst. Moet de berg op de aap lijken? Is het een referentie naar het flatgebouw uit de film? We snappen er geen hol van en lachen maar vriendelijk naar de meneer.

Na ongeveer anderhalf uur waterpret bereikt de boot het keerpunt in de route. Terwijl we draaien, zien we rechts van ons een oorlogsvloot aan vrouwelijke verkopers in het water liggen. We zetten ons schrap. De vrouwen beginnen zich één voor één aan onze boot vast te klampen met hun eigen boot en hun waren te promoten. We wijzen de items vriendelijk af, maar dat wil niet baten. We moeten en zullen wat sieraden kopen. Of een flesje water. Of een flesje water voor onze schipper, omdat het zo’n warme dag is. We hebben het geluk dat er net een ander clubje toeristen aan komt varen, waardoor ze besluiten ons met rust te laten.

Op de terugweg moeten we de laatste uitdaging trotseren: onze schipper. Terwijl we de haven weer binnenvaren, slaat zijn vriendelijkheid totaal om. Het is alsof we plots met een andere meneer in de boot zitten, die van ons eist dat we een forse fooi geven. We vinden dit niet echt nodig, aangezien de boottickets verre van goedkoop waren en we ervanuit gaan dat deze meneer gewoon betaald krijgt. Uiteindelijk besluiten we hem toch 20.000 dong aan te rijken. Hij kijkt naar het bedrag en wijst het dan snauwend af. Oké, dan niet.

We beginnen het wel een beetje irritant te vinden. Het voelt alsof iedere toeristische attractie in dit plaatsje verweven is met een serie toeristenvallen. Bij iedere interactie met de toeristensector worden we behandeld als wandelende portemonnees in plaats van mensen. En nogmaals, het hoort er natuurlijk bij. Maar de manier waarop vinden we in Ninh Binh een stuk valser dan in de andere plaatsen die we bezocht hebben. Ieder oogcontact resulteert in de vraag of je iets wilt kopen of doen. En dat is na een tijdje best vermoeiend.

Vredige zonsondergang ter compensatie

De rest vanmiddag besluiten we de woonwijken van het plaatsje in te lopen. We vangen een glimp op van het leven hier, terwijl we langs alle huizen lopen. Na een tijdje komen we bij een school uit waar honderden kinderen met elkaar aan het lachen en spelen zijn. Het is een fijn aanzicht.

We eindigen de dag op een vredig trapje langs de rivier. Als we er al een tijdje zitten, voegen een aantal locals zich bij ons met grote tassen. Met de zonsondergang in de rug beginnen ze de was te doen. 

Lang kunnen we niet genieten van het vredige moment; op de achtergrond horen we de feestbussen aan komen rijden die elke avond drankjes serveren bij de haven. Op de terugweg doen we er nog een snel dansje, en maken ons dan klaar voor de volgende bestemming.